In december 2015 ben ik na een voorronde in de Volkskrant uitgenodigd om in de Eerste Kamer mee te schrijven met het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Hieronder volgt mijn dictee, met in het rood de fouten:
Lang leve het heen-en-weer
Ik was een pensionaatsmeisje met een goeiige nonkel die redemptorist was en zondags te allen tijde een soutane droeg. In de Congolese broese (brousse) praatte hij Kikongo en dronk palmwijn zo zacht als leguanenhuid.
Pontificaal gezeten in mijn bomma’s feauteuil (fauteuil), onder de Byzantijnse afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw van altijd durende bijstand (Altijddurende Bijstand) in haar karmozijnrode gewaad, een drupje elixir (Elixir) d’Anvers op het ovale bijzettafeltje, liet heeroom tijdens zijn congé sigarenrook de kamer in kringelen.
Op mijn tweeëntwintigste verliet ik dit sacro-sancte (sacrosancte), brelliaanse (breliaanse) universum en verkaste naar Nederland, waar een kotelet een karbonade heette, caoutchouc rubber, een froufrou een pony en een brood niet grijs was maar bruin.
In Mokum voelde ik me al gauw (algauw) senang. Ik leerde jij-bakken pareren, linkmiechels (linkmiegels) vermijden en ervoer mijn expatriatie nooit als een collocatie. Allengs maakte ik kennis met hachee, gruttenpap en krentjebrij, maar ook met saté en spekkoek, en at niet alleen halal maar ook koosjer.
“Wordt mijn dochter daarginds niet te astrant?”, weifelde mijn moeder. Ze prefereerde inmiddels dat ik Neerpelts sprak – alles beter dan dat guterale (gutturale) Hollands. Mijn vader fulmineerde tegen het perfide drugbeleid (drugsbeleid) van de noorderburen en hun promiscuïteitsbevorderende (promiscuïteitbevorderende) seksshops, maar hun eloquentie apprecieerde hij en Het (het) Groot Dictee miste hij niet één keer.
Jeeminee (Jeminee), ben ik na al die jaren verkaasd? Vast en zeker, al val ik geenszins van scylla (Scylla) in charibdis (Charybdis) wanneer ik – om te spreken met de onlangs verscheiden Drs. P – vice versa heen en weer vaar tussen beide taal- en cultuuroevers.